I had the opportunity to translate a poem for one of my projects (FireFlies). To be fair, we formulated the project in a way that created this opportunity. I adore writing little rhymes and poems myself and wished to try translating the work of others.
The only obstacle was that the original poem was in Old Dutch and I was very far from being proficient in Dutch. In fact, I only knew a couple of elementary words, such as please and thank you and how to ask for a marshmallow.
We worked on the poem together with a gal who is inherently Dutch herself, but even she admitted that most of the vocabulary the author used was outdated and unknown to her. We did not let that stop us. With the help of translation applications and an abundance of artistic creativity we came up with the following masterpiece.
Note: The poem by Hendrik Smelt describes the city fire of Enschede that took place in 1862.
Fire of Enschede
Original: Hendrik Smelt
Translation: Eva Maria Veitmaa, Laura Ham (2019)
Six months ago now, oh seventh of May
Who didn’t shiver when facing your reign
Who didn’t weep for Twente that day
Glorious cities your glow swept away
The craters spewed fire and lava streams flowed
All around threatening smoke pillars bowed
Destroyer of everything! Cannot be slowed.
Tears streaming down faces, the hearts would explode.
Rooftops are drowning in oceans of flames
To dust collapse roofs and walls, weight-bearing frames
No matter how solid, all buildings are maimed
Far away neighbours’ homes become new aims
Huts swept from this Earth, things to which you cling
Valuable books and most expensive rings
Gone is all you spared for your offspring
Served to flames too easily was everything
No towering spires, not one sacred roof
No schools for the youth, nothing was spared by you
What benefits artist – his worries or views?
You throw him to dust, his tears you ridicule.
Where working hands earn the bread for families
Corruption flows in warehouses and factories
Weaving, beating and spinning machinery
Demanding its sacrifice, ruin feels no agony
Too close the Princess of Fire had been
Through glowing clouds brought her final greeting
Oh, dear Enschede, one saw your ruins reeking
But you were no more, you did not see it
Your shelterless children are wandering ‘round
They’re tired of wailing, their tears have been drowned
For this night only, they rest on your ground
Tomorrow’s a new day, God helps with the wounds
Original poem by Hendrik Smelt
‘O, zevende van Mei, zes maanden nu geleden,
Wie heeft uw heerschappij geen siddering aangejaagd,
Wie denkt met weemoed niet aan ’t puik van Twenthe’s steden,
Door uwen gloed vernield en ganschelijk weggevaagd?
De kraters braakten vuur en gloënde lavastroomen ;
De rookzuil opgestuwd zag dreigend van omhoog,
Vernielend element! Wie kan uw vaart betoomen ;
Al kromp het hart ineen, wat traan er blonk in ’t oog.
Nog zien we uw vlammen woen en flikkeren om de daken,
Hier stort een hecht gebouw met dak en muur in gruis ;
Daar hoort men balk en spoor bij ’t vallen vreeslijk kraken,
En ginds weer stijgt de vlam uit ’s verren buurmans huis.
Kasteel en hut te gaar ; – wat noeste vlijt mocht garen ;
Kwartyn en foliant, en ’t kostelijkst kleinood ; –
Wat zuinigheid van ouds voor ’t nageslacht wou sparen
’t Werd alles u ter prooi met deksel en met brood.
Geen hooge torenspits, geen heilige tempeldaken ;
Geen scholen voor de jeugd – niets werd door u gespaard,
Wat baat het kunstgenie, zijn peinzen, tobben, waken?
Gij spot met zijn gewrocht en veegt het weg van de aard.
Waar nijvere handen ’t brood voor vrouw en kinderen winnen,
Fabrieken en magazijn wijdt ge aan verderving toe ;
Het kloppend weefgetouw, machines om te spinnen
Eischt gij ten offer op – vernielzucht wordt niet moe.
Nauw was de dagvorstin ter westkim ingedoken
En bracht haar laatsten groet aan ’t gloeiend wolkenheer
Of, – dierbaar Enschedé! – men zag uw puinhoop rooken,
Maar U – U zag men niet – helaas! Gij waart niet meer.
Uw kinderen dwaalden rond – geen plun om zich te dekken,
Geen brood ; – des weenens zat – Rampzaligen in uw lot,
Laat slechts voor dezen nacht u ’t gras ten rustbed strekken.
Want morgen daagt er hulp, – gewis, er leeft een God’.